veiligheidswetgeving
in 1844 nam het Parlement een nieuwe Fabriekswet aan die in feite de eerste gezondheids-en Veiligheidswet in Groot-Brittannië was. Alle gevaarlijke machines moesten veilig worden afgeschermd en het niet doen ervan werd als een strafbaar feit beschouwd. Geen kind of jong persoon was om de molen machines schoon te maken terwijl het in beweging was. De wet beperkte de door kinderen gewerkte uren tot zes en een half, met drie uur onderwijs, en stelde een maximum van 12-urige dag voor jongeren tussen 13 en 18. De 12-uursregel geldt ook voor vrouwen.Anthony Ashley-Cooper zette zijn campagne voor een 10-urige dag voor vrouwen en jongeren tussen 13 en 18 jaar voort, die uiteindelijk zijn doel bereikte in de Fabriekswet van 1847. Het moest echter worden gevolgd door verdere maatregelen om onduidelijkheden met betrekking tot de definitie van de werkdag weg te nemen die nog steeds door fabriekseigenaren en werkgevers worden uitgebuit.
fabrieken en werkplaatsen
een andere belangrijke maatregel, de Factory Acts (Extension) Act van 1867, nam de belangrijke stap om de bestaande wetgeving toe te passen op alle andere fabrieken waar 50 of meer mensen werkzaam waren. Zij bracht ook regelgeving aan andere specifieke industrieën, ongeacht het aantal werknemers, namelijk hoogovens, ijzer-en staalfabrieken, glas, papierindustrie, tabak, drukkerijen en boekbinden.De wet van 1867 was daarom een nieuwe mijlpaal in de verbetering, voor het eerst, van de arbeidsomstandigheden van werknemers in fabrieken en werkplaatsen in het hele land. Maar omdat de wet zoveel meer werkplekken aan officiële controle blootstelde, bleek het moeilijk te handhaven.In andere Fabriekswetten, in 1878, 1891 en 1895, legde het Parlement extra beperkingen op aan de tewerkstelling van vrouwen en kinderen in fabrieken en breidde het de vroegere veiligheidsvoorschriften aanzienlijk uit. De wet van 1891 verhoogde de minimumleeftijd voor werk in fabrieken tot 11.