The New Yorker, 17 juni 1974 P. 28
Edgar, een leraar van dertig jonge studenten, leverde projecten voor deze kinderen, zodat ze een gevoel van verantwoordelijkheid hebben. Over een periode van een jaar hadden ze verschillende dingen om voor te zorgen. Maar het gebeurde dat elk project dat ze ondernamen mislukte. De sinaasappelbomen die ze geplant hebben stierven. En daarvoor stierven de slangen & de kruidentuin mislukte. En voor de slangen waren er muizen en woestijnratten die stierven. Een student vond een puppy in de straat die ze naar de klas bracht en het stierf. En er was het Koreaanse kind dat ze adopteerden via het Help The Children-programma dat stierf. De leerlingen begonnen te geloven dat er iets mis was met de school, maar Edgar dacht dat het gewoon pech was. Ook is een buitengewoon aantal ouders overleden. Op een dag was er een discussie in de klas over de dood, waar dingen voorbij gingen en of de dood zin geeft aan het leven. De studenten vroegen Edgar vervolgens om de liefde te bedrijven met Helen, de assistent van het onderwijs. Edgar weigerde. Hij zei dat er overal waarde was. Maar toen kwam Helen naar Edgar en de twee omhelsden elkaar en hielden elkaar vast. De kinderen waren opgewonden. Er werd op de deur geklopt en een nieuwe woestijnrat kwam binnen en de kinderen juichten Wild
Bekijk artikel